Er zijn een aantal gerbils van het geslacht
Meriones
die steeds weer tot verwarring leiden. Misschien helpt het om de
verschillende soorten eens op een rijtje te zetten. Het gaat
met name om de volgende soorten:
Meriones
crassus (Sundevall
gerbil uit Pakistan),
Meriones
crassus perpallidus
(een Sundevall ondersoort uit Egypte),
Meriones
shawi (Shawi
gerbil) en de
Meriones
libycus (Libische
gerbil).

Shawi (foto's van Noreen Blanluet)
Eerst wat algemene informatie over de verschillende soorten.
Meriones
crassus
ssp (Sundevall
gerbil uit Pakistan)
De Sundevall
gerbil afkomstig uit Pakistan is ongeveer even
groot als de Mongoolse gerbil:
zo’n 12 centimeter. Hij is wel wat
plomper gebouwd. De staart eindigt in een
duidelijke, scherp afgegrensde, zwarte punt van ongeveer 1 ½ centimeter. De
kleur is vergelijkbaar met die van de wildkleur Mongoolse
gerbil maar het geel is lichter van kleur, meer
okerkleurig. Ook is er een iets minder duidelijk
agouti-patroon; de basis van de haren is wel donker
lei-grijs, en er is een gele band in het midden,
maar de zwarte punten zijn minder uitgesproken. De buik is wit, en er is een
duidelijke scheidingslijn tussen de rug- en
buikkleur. De poten zijn licht van kleur, net als de nagels. De voetzolen
van de achterpoten zijn donker van kleur en bedekt met haar, op een kale
hielplek na.
Deze soort wordt momenteel niet meer in
Nederland gehouden.
Meriones
crassus
perpallidus (Sundevall
gerbil uit Egypte)
Deze Sundevall
gerbil is een stuk groter dan de
Sundevall gerbil uit
Pakistan. Bijna zo groot als de Shawi, maar het
lichaam is ronder van vorm, terwijl de kop van de
Sundevall meer driehoekig is in vergelijking met de
Shawi. Ook deze grotere
Sundevall heeft de duidelijk afgegrensde zwarte staartpunt. De
rugkleur is ietwat bleker als van de Pakistaanse
ondersoort, het geel is echter iets donkerder. De
haarstruktuur geeft de indruk dat het haar wat langer is dan van de
andere Meriones
soorten. Ook hier een witte buik, lichte poten en nagels en voetzolen van de
achterpoten die donker en behaard zijn. Sommige
M.c.perpallidus
hebben een witte vlek op hun hoofd, een teken van domesticatie dat bij meer
diersoorten voorkomt.
De verschillende
Meriones
crassus
ondersoorten kunnen nogal van grootte en kleur verschillen, afhankelijk van
het gebied waarin ze voorkomen. Het verspreidingsgebied van deze soort
behelst Pakistan, Afghanistan, Iran, de Perzische vlakten, Soedan, Libië en
Algerije. Ze leven in groepen in vrij complexe
holenstelsels in zandduinen. Deze holenstelsels
kunnen tot 1 ½ meter diep zijn en 2 ½ meter in doorsnede. De nestkamers zijn
meestal het diepst gelegen, en bedekt met papier en vodden. Hierin werden
nooit plantaardige materialen gevonden. De meeste
Sundevalls zijn vrij tam, ook dieren die in het wild gevangen werden
bijten bijna nooit. Het zijn uitgesproken nachtdieren. Hun dieet bestaat
naast zaden uit allerlei groenten en fruit, ook onrijp, bitter fruit en
droge pulp. Ze halen hun groenvoer zelfs uit kamelenmest! In het wild paren
ze van eind april tot september. De draagtijd is 22-24 dagen. De
ontwikkeling van de pups is vergelijkbaar met die van de Mongoolse
gerbil.
Meriones
shawi
(Shawi gerbil)
Ook van deze gerbil
soort bestaan verschillende ondersoorten. Tussen en zelfs binnen deze
ondersoorten bestaan subtiele verschillen in vorm en kleur, die zijn echter
niet zo groot als bij de Sundevall
gerbil.
De Shawi heeft een
agoutipatroon als de Mongoolse
gerbil, maar is duidelijk grijzer van kleur. De
buik is wit evenals de poten, de nagels zijn licht van kleur. De voetzolen
van de achterpoten zijn slechts licht tot niet
gepigmenteerd en gedeeltelijk behaard. De staart is relatief kort en
heeft een zwarte punt van 3-4 centimeter. De staartaanzet is vrij dik. De
lichaamslengte is zo’n 14 centimeter. De kop
loopt ietwat spits toe, de oren zijn vrij groot,
gepigmenteerd en schaars bedekt met korte haren. De ogen van
Shawi’s zijn opvallend groot en bol.
Het verspreidingsgebied van de
Shawi’s loopt van Libië, Tunesië en Algerije tot
Marokko. De ondersoort
Meriones
shawi shawi
leeft in Egypte. Ze graven holen in harde kleigrond, maar ook in begroeide
velden, rotsachtige hellingen en zandduinen. Meestal bevinden de holen zich
onder bossages en hebben ze meerdere openingen
die niet afgesloten worden.
De draagtijd van de Shawi
gerbil is 24-26 dagen en de jongen ontwikkelen
zich erg snel.
Meriones
libycus (Libische
gerbil)
De Libische gerbil
is ongeveer even groot als de Mongoolse gerbil.
De kop van de Libische gerbil is echter wat
smaller en de kleur is wat fletser, wat een egalere kleur geeft, er is
sprake van minder zware ticking. De buik is wit
en er is een oranje-kleurige lijn tussen rug en
buikkleur. De oren zijn ongepigmenteerd. De
staart is dezelfde kleur als de rug, met een zwarte pluim aan het eind. De
zwarte haren beslaan aan de bovenzijde ongeveer 1/3 van de gehele staart. De
poten zijn wit en de voetzolen zijn gedeeltelijk behaard en
ongepigmenteerd. Opvallend zijn de zwarte
nagels.
De Libische gerbil
leeft niet enkel in Libië, maar heeft een groot verspreidingsgebied. Ze
leven in Iran, Azarbaijan, Irak, Syrië,
Jordanië, Israël, Afghanistan, Saudi
Arabië, de westelijke woestijn van Egypte en
Libië. De Libische gerbils
die gehouden worden in Nederland en Duitsland stammen uit de Russische
regionen.
Meriones
libycus bewoont de dalen en lager
gelegen gebieden, ze ontlopen de steile berghellingen en rotsachtige
gebieden op grotere hoogtes. Ze worden voornamelijk gevonden op zandige
vlakten, begroeit met enkele bossages maar ook
aan de rand van gecultiveerde gebieden in de
weidsere dalen. Libische gerbils sluiten de
ingangen van hun hol niet af, meestal graven ze hun vrij uitgebreide holen
in de stevigere grond onder en rond struikgewas. Hun voedsel bestaat uit
verschillende soorten graszaden, cactus fruit en sommige bladeren. Ook
graven ze bollen van ui en tulp op om te eten en in gecultiveerde gebieden
brengen ze vaak schade aan aan de
tomaten- en aardappelteelt.
Waarschijnlijk verblijven deze gerbils
gedurende de winter voor een korte tijd in hun holen in een vrij inactieve
staat (soort korte, lichte winterslaap).
Dit lijkt toch allemaal vrij duidelijk,
vanwaar dan toch die verwarring?
Daar liggen een aantal oorzaken aan ten
grondslag. Ten eerste lijken de soorten wel duidelijk verschillend, maar dat
is niet altijd zo met name doordat de dieren
binnen dezelfde soort al behoorlijk kunnen verschillen in kleur en grootte.
Kijk alleen maar naar de twee beschreven
Meriones
crassus
soorten, de een is veel groter dan de ander! De grootste
crassus ondersoort is dan ook binnen de VEZ een
tijd lang voor een shawi ondersoort gehouden en
werd toen Meriones
shawi II genoemd. Daarna is er een
tijd gedacht dat het om de Negev
gerbil (Meriones
sacramenti) ging. Helaas zijn er nog
steeds mensen die deze dieren zo noemen. Maar bij mijn weten wordt de
Negev gerbil niet in
Nederland gehouden, en heeft iedereen die daarvan spreekt het over de
Meriones
crassus perpallidus,
een Sundevall ondersoort uit Egypte.
Dat deze grote Sundevall
toch ook wel erg op een shawi lijkt blijkt uit
het feit dat ik ooit een duo shawi’s kreeg,
waarvan na nadere bestudering de vrouw een
M.c.
perpallidus bleek. Er zijn toch wel
enkele duidelijke verschillen, die hieronder in de tabel weergegeven zijn.
Wat doet nu de Libische
gerbil in dit geheel, die lijkt met zijn kleinere verschijning en
vooral met z’n opvallende zwarte nagels toch wel
te onderscheiden? Niet dus, er zijn sinds enige tijd Libische
gerbils in Nederland die lichte nagels hebben.
Uit verhalen uit Engeland, en uit gegevens uit de
wetenschappelijke literatuur concludeer ik dat het hier hoogst
waarschijnlijk gaat om hybriden (een kruising) tussen
M. shawi
en M. libycus.
In Engeland zijn waarschijnlijk alle Libische gerbils
hybriden tussen shawi en
libycus. Om alles nog iets minder duidelijk te maken!
En als je dan het geluk hebt om vrij jonge
dieren te bemachtigen, dan kan het bepalen van de soort nog moeilijker zijn.
Bovengenoemde soorten lijken op
jong- en jongvolwassen leeftijd nog meer op elkaar, de typische
kenmerken zijn dan nog niet zo uitgesproken, de dieren zijn niet volgroeid,
oren zijn over het algemeen wat kleiner, de kleur komt nog niet helemaal uit
de verf.
Nog even wat typische
kenmerken op een rijtje:
soort |
lengte |
kleur |
staart |
oren/ogen |
voetzolen |
nagels |
M. crassus ssp. |
12 cm |
als
mongoolse
gerbil, iets minder zwarte punten |
1 ½ cm lange, scherp begrensde zwarte
punt |
Vrij kleine oren, licht
gepigmenteerd
amandelvormige ogen |
Behaard, op kale hielplek na, donker gekleurd |
licht |
M. crassus
perpallidus |
13-14 cm |
als hierboven, maar geler/bleker |
1 ½ cm lange, scherp begrensde zwarte
punt |
Vrij kleine oren, licht
gepigmenteerd
amandelvormige oren |
Behaard, op kale hielplek na, donker gekleurd |
licht |
M.
shawi
|
14 cm |
grijzig agouti |
Relatief kort,
dikke basis, zwarte punt van 3-4 cm |
Vrij grote oren,
gepigmenteerd, schaars bedekt met korte haren
opvallend bolle ogen |
Gedeeltelijk
behaard, vrijwel ongepigmenteerd |
licht |
M. libycus
|
12 cm |
als
mongoolse
gerbil maar fletser |
Zwarte einde beslaat 2/3 van de staartlengte |
Ongepigmenteerde oren
amandelvormige ogen |
Gedeeltelijk
behaard, ongepigmenteerd |
don-ker |
(c) Karin van Veen
Literatuur:
-
Walker's
Mammals of the World, 5th edition, by Ronald M. Nowak.
-
Alles über
Rennmäuse, Michael
Mettler.
-
De gerbil als
gezelschapsdier, Fred
Petrij en Netty de Wit.
-
Random
X-chromosome inactivation in interspecific
hybrids of
Meriones
libycus (m) x
Meriones
shawi (f)
(Rodentia:
Gerbillinae).
Cohen, M.M., Hastings, C.,
Nadler, C.F., Lay, D.M. 1971. Experienta
27/9: 1084-6
|