Voortplanting van een chinchilla Algemeen
Vroeger in de vrije natuur kregen de chinchilla`s maar één keer per jaar
jongen. De bevruchting vond plaats in de late herfst of in het begin van de
winter zodat de jongen na ongeveer 111 dagen in de lente geboren zouden worden.
De leefomstandigheden in het Andesgebergte waren door de kou, sneeuw en smalle
richeltjes niet gemakkelijk te noemen. De moeder zette niet meer dan één of twee
jongen ter wereld, dit kleine aantal jongen was belangrijk om elk jong genoeg
warmte, hulp en voedsel te kunnen geven. De kleintjes zogen zo`n 6 weken bij de
moeder maar ze werden vanaf de tweede week al aangemoedigd om mee te eten van
het vaste voedsel, vanaf 8 weken aten de jongen geheel zelfstandig. De kleine
chinchilla's groeien snel op tijdens de korte zomer en zijn vruchtbaar als de
winter begint, zodat de volgende generatie weer in de lente verwacht kan worden.
De barre weersomstandigheden en voedselschaarste zorgde ervoor dat alleen de
sterkste dieren de winter overleefden en weer jongen ter wereld
zette.Tegenwoordig heeft de chinchilla zich in gevangenschap hun voortplanting
volledig aangepast, omdat de leefomstandigheden in een grote kooi veel
comfortabeler zijn dan in het Andesgebergte. Ze kennen echter geen paringstijd
meer en werpen nu hun jongen, gemiddeld twee per worp, het gehele jaar door.
De bronst
Een chinchilla vrouwtje is voor het eerst bronstig als zij 4 à 5 maanden oud is.
Het vrouwtje is dan ook vruchtbaar en is bereid tot paren. Hierbij speelt
geur een belangrijke rol, door de geur kan het mannetje ruiken of een vrouwtje
vruchtbaar is. Een cyclus duurt 28 tot 35 dagen met andere woorden is een
chinchilla ongeveer éénmaal per maand 3 tot 4 dagen vruchtbaar, maar het gebeurt
ook wel eens dat een bronstperiode onregelmatig is of overgeslagen wordt. Het is
heel moeilijk te zien wanneer een vrouwtje bronstig is. Tijdens de bronst is de
schede, die normaal gesloten is, geopend en aan het
begin van de bronstperiode verliest zij een propje. Dit zal alleen door een zeer
oplettende chinchillahouder tussen het zaagsel gevonden worden. De wasachtige
bronstprop is ongeveer 2,5 tot 3 cm lang. Maar ik kan je wel aanraden om je
vrouwtje niet te vroeg te laten dekken omdat ze dan nog niet volgroeid is maar
pas als zij 8 à 9 maanden oud is.
De dekking
Het
dekken gebeurt meestal ’s avonds, ’s nachts of in de vroege ochtend, in eerste
instantie zal het vrouwtje afwijzend naar het mannetje reageren. Het mannetje zal het vrouwtje
door de hele kooi achteraanjagen om haar daarna van achteren te bestijgen. Na de eerste dekking wordt de achtervolging
weer ingezet en wordt er een aantal keer gepaard. De volgende ochtend kun je bosjes haar in de kooi vinden die tijdens het
ronddollen uit de vacht zijn verloren en als de dekking is geslaagd dan kun je
een dekprop, van ongeveer 4 cm lang, in het zaagsel vinden die iets groter is dan de bronstprop.
Draagtijd
De draagtijd van een chinchilla is ongeveer 111 dagen. Tijdens de
zwangerschap leeft het chinchilla paartje in alle harmonie samen. Ze liggen heel
dicht tegen elkaar aan te slapen. Het vrouwtje heeft nu veel rust nodig en ligt
in de laatste weken veel op haar zij te slapen en lijkt af en toe wel dat ze
voor dood in de kooi ligt maar dit is heel normaal. Het vrouwtje eet nu ook veel meer
als anders en ze zal nu ook meer gebruik maken van de kalk knaagsteen.
Een zwanger vrouwtje heeft nu veel meer kalk nodig en daarom geef ik ze zelf
regelmatig een knabbelstaaf met Calcium erin.
De bevalling
De jongen van een chinchilla worden vaak vroeg in de ochtend vroeg geboren en
verloopt de bevalling over het algemeen zonder problemen. Het vrouwtje zal van
te voren wat onrustig zijn maar de pijnlijke weeën duren ongeveer een half
uurtje, als de chinchilla hier geluiden bij begint te maken laat het jong niet
zo lang meer op zich wachten. De bevalling vindt meestal plaats in een hoek van
de kooi of in een huisje en de moeder trekt haar jong voorzichtig met haar
tanden uit haar lichaam.
Bij een geboorte van een meerling kan de bevalling meerdere uren in beslag
nemen, door het rondlopen van de moeder kunnen de jongen op verschillende
plaatsen in de kooi worden geboren.
De jongen die het eerst worden geboren volgen de moeder en kruipen onder haar buik
om warmte te vinden. Als je bij de kooi komt en op het snuitje en de voorpoten
van de moeder bloed ziet dan is de bevalling achter de rug, want het vrouwtje
eet na afloop de nageboorten op.
Ontwikkeling van de jongen
De jongen van een chinchilla zijn echte nestvlieders en komen volledig
ontwikkeld, zelfstandig en behaard ter wereld en kunnen direct na de geboorte
zien en horen en lopen vrijwel direct na de geboorte op eigen kracht in de kooi
rond. Het geboortegewicht varieert van 30 tot 55 gram, de meeste jongen wegen 40
gram en zijn niet veel groter dan een lucifersdoosje. De kleintjes groeien snel
op en kunnen na een paar dagen al op lage voorwerpen klimmen en na één à twee
weken kunnen ze al bovenin de kooi zitten, dit is afhankelijk van de hoogte van
de kooi.
Geef de moeder de eerste 5 à 6 dagen na de bevalling geen zandbak. Het jong
drinkt bij zijn moeder en kan door de zandkorreltjes die aan de tepeltjes van de
moeder blijven hangen dood gaan aan verstikking. Ik geef zelf de moeder de
eerste dagen geen zandbak en dan de eerste één à twee weken alleen aan de
volwassen chinchilla`s. Na het nemen van de zandbak laat ik ze hierna even
loslopen dat er niet zoveel zandkorreltjes in de vacht en tepels blijven zitten
voor de jonge chinchilla`s. Na een week of twee krijgen de kleintjes voor het
eerst een zandbank en gaan deze nieuwsgierig verkennen.
De jongen beginnen variërend van één tot zeven dagen aan vast voer en hooi
te knabbelen. De eerste zes weken hoeft je er niet op te letten wat de jongen
eten, ze eten dan het voer wat je voor de moeder in de kooi klaarzet en eten er
net zoveel van als ze nodig hebben. Dus geef de moeder iets meer hooi en pellets
dan normaal. Na zes weken heeft een jong geen moedermelk meer nodig, maar laat
de kleine chinchilla nog wel twee of drie weken bij de moeder en als je een
grote kooi heb dan kan je het kroost nog langer bij haar laten. Als je de jongen
met een week of acht bij de moeder weghaalt moet je er goed opletten dat je de
kleine diertjes, de eerste vijf à zes maanden, niet te veel voedsel geeft want
ze kunnen al gauw veel te veel gaan eten en hier kunnen ze ziek van worden.
Orginele tekst geschreven door Yvette Kortekaas
|
|